Na restauratie
In het najaar van 2003 werd de VVAG benaderd door
mevrouw Carmen Flagiello,
bewoonster van het Looiershofje, Nieuwe
Looiersstraat 16-42 met het verzoek
of de gevelsteen in de voorgevel opgeknapt zou
kunnen worden.
Het betrof de forse steen in de gevel van nr 40-42
met een wapenschild geflankeerd door twee
‘leerlooiers’. Eigenaar van het complex,
Woonstichting De Key, reageerde positief
en het resultaat, prachtig werk van Roberto Ajala,
is sinds begin december te bewonderen.
Vele dikke lagen verf in verschillende
Bentheim-tinten hadden in de loop der tijd tekst en
voorstelling
aan scherpte doen inboeten.
Bij het schoonmaken van het relief kwamen de fijne
details van de kleding en kleursporen aan het licht
en het bleek dat de letters I en Y in de tekst
voorzien waren van puntjes
die in de rand boven de tekst gehakt waren.
Bij het herstel van de gevelsteen zijn de
flankerende linten ANNO en 1665 niet meegenomen.
Deze konden in de loop van 2004 schoongemaakt
worden.
Het schoonmaken van de linten
De panden met de stenen in 1960
De toevoeging “NIWE”in de tekst heeft direct te
maken met de verplaatsing van de leerlooierijen
van een gebied in de zuid Jordaan, rondom de Oude
Looiersstraat en de Looiersgracht,
naar een terrein langs de Lijnbaansgracht tussen
Vijzelgracht en Reguliersgracht.
De stankverspreidende looierijen moesten verplaatst
worden omdat bij de stadsuitbreiding van 1658/1660,
de zogenaamde 4de uitleg, het gebied in de
zuid-Jordaan een woonbestemming kreeg.
In de ‘nieuwe uitleg’ wees de overheid in 1665 twee
speciale industrieterreinen aan.
Het gebied langs de Lijnbaansgracht tussen Spiegel-
en Vijzelgracht was bestemd voor de wevers
en een terrein tussen Vijzel- en Reguliersgracht
werd toegewezen aan de leerlooiers.
De Nieuwe Looierssloot, in 1873 gedempt en sindsdien
Fokke Simonszstraat genoemd,
doorsneed het looiersgebied.
Toen de nog onbekende leerlooier in 1665 hier zijn
bedrijf opzette en de gevelsteen liet aanbrengen
was het voor hem dus echt een ‘nieuwe’looierij.
Twee andere gevelstenen direct aan het
looiersbedrijf gerelateerd
zijn te vinden aan de Lijnbaansgracht 333 en 334,
T MANNETJE IN DE LAARS en INDE GEKROONDE
KEYSERSLAERS,
twee panden, ook voorzien van jaartallinten ANNO en
1665.
Gevelsteen T MANNETJE IN DE LAARS en INDE GEKROONDE
KEYSERSLAERS
Gravure uit "Het Menselyk Bedryf", Jan Luyken
1694
Waar
zijn de twee ‘looiers’mee bezig ?
Links op de steen staat een meester (looiman of
louman) een runderhuid te keuren.
Opmerkelijk is dat de horens, dus ook een stuk
schedel, en de staart
nog aan de huid zitten, klaarblijkelijk om aan te
tonen dat het echt een runderhuid is.
Huiden kwamen in 8-ten gevouwen van heinde en verre
van vilders (slachterijen) die de huiden inzoutten.
Na aankomst werden ze gesnoeid, (ontdaan van staart,
kop en klauwen) en vervolgens gezoet in de gracht.
Eerst werd de huid, met de binnenkant boven, waar
nog vet en vlees aan zat, schoongeschraapt
(het z.g. vlezen) hetgeen met een scherp trekmes
gebeurde.
De huid werd daarvoor gedrapeerd over een, soms aan
de onderkant uitgeholde, beuken boom,
die aan een kant op een vaste schraag rustte.
De boomsman, voorgesteld rechts op de gevelsteen,
kon zodoende zijn gebogen trekmes makkelijk op- en
neerhalen.
Zijn voorschoot beschermde hem tegen het vuile
afval, dat weer gebruikt werd voor de lijmproductie.
Dan werd de huid met een papje van kalk en zwavel
met een borstel aan de vleeskant bestreken om
overnachts de haarzakjes los te maken opdat de haren
op de nerfkant met een bot schraapmes verwijderd
konden worden.
De haren werden gebruikt als vulmiddel voor hamen
(gareel),
gingen naar de viltindustrie of werden gebruikt voor
harpois (anti-houtwormmiddel voor schepen).
De boomsman zorgde er ook voor, met zijn voeten,
dat de achtergebleven kalk er uitgespoeld en
uitgeperst werd.
Daarna ging de huid, nu “de bloot’geheten, voor
lange tijd, soms wel anderhalf jaar, in een kuip
met een oplossing van eek, d.i.gemalen eiken- of
berkenschors
(waarin tannine, ‘t looizuur, zit; vandaar de
engelse naam ‘tanner’voor looier).
De getaande huid werd vervolgens weer in de gracht
schoongewassen en soepel gemaakt
door hem met voeten te treden en vervolgens op
stokken gedroogd.
De huidenvetter kon daarna de huid soepel houden met
(traan-)vetten,
of stug en slijtvast zoolleer maken door bewerking
met druivensuiker (jodenvet).
De boomslieden werden goed betaald want ze moesten
secuur werken met het scherpe mes
en ze droegen veel risico i.v.m. bloedvergiftiging
etc.
Door het werken in een natte omgeving was rheumatiek
de beroepsziekte van looiers.
Ga ook eens kijken in het zeer boeiende Leer-en
schoenenmuseum in Waalwijk. |